Tussentijdse benoemingen
Kandidaten worden gekozen voor een periode van vier jaar. Het kan echter voorkomen dat iemand eerder wil stoppen. Er ontstaat dan een tussentijdse vacature.
Het is een taak van de voorzitter van de Kiesraad (het centraal stembureau) om in geval van een vacature een ander als Eerste Kamerlid te benoemen. De voorzitter benoemt de kandidaat die het hoogst staat op de lijst waarop het vetrekkende Kamerlid is verkozen en gaat hierbij uit van de rangschikking zoals die na de verkiezing is vastgesteld (waarbij rekening is gehouden met voorkeursstemmen).
Buiten rekening worden onder andere gehouden:
- Kandidaten die al zijn benoemd.
- Kandidaten die de voorzitter van het centraal stembureau al hebben laten weten niet benoemd te willen worden.
Als niemand van de lijst kan worden benoemd, wordt gekeken of de lijst deel uitmaakt van een lijstengroep. In dat geval gaat de zetel over naar een andere lijst binnen die groep. Als dat niet het geval is, blijft de zetel onbezet.
Zie Kieswet art. W 1, W 2, W 3 en W 4.
Benoeming en toelating
Pas als de vacature daadwerkelijk ontstaat, en dat is met ingang van de ontslagdatum, kan de voorzitter van het centraal stembureau een besluit nemen tot benoeming van een opvolger. Met ingang van de ontslagdatum eindigt het lidmaatschap van de Eerste Kamer voor het vertrekkende Kamerlid.
Een kandidaat heeft bij benoeming vanwege een reguliere vacature 28 dagen de tijd om mede te delen of hij of zij de benoeming aanneemt en bij een tijdelijke vacature wegens zwangerschap, bevalling of ziekte 10 dagen. De Eerste Kamer onderzoekt vervolgens of de kandidaat voldoet aan de vereisten voor het lidmaatschap van de Eerste Kamer en als Kamerlid kan worden toegelaten.
Benoeming als Kamerlid betekent dus niet per definitie dat de betreffende kandidaat zitting neemt in de Kamer. Hij of zij kan de benoeming niet aannemen of niet tot de Kamer worden toegelaten. In dat geval moet een nieuwe kandidaat worden benoemd.
Zie Kieswet art. W 1.