Kiesdrempel, kiesdeler en voorkeurdrempel

Als politieke partijen minimaal een vastgesteld percentage van de stemmen moeten halen om een zetel te bemachtigen, spreekt men van een kiesdrempel. De kiesdrempel staat dus voor het aantal stemmen dat nodig is voor het behalen van één zetel.

Zo moeten partijen in Duitsland 5% van de stemmen halen tenzij zij in ten minste drie kiesdistricten een zogenoemd “Direktmandat” winnen. In Turkije is dit percentage 7%. Met een kiesdrempel wordt geprobeerd versplintering van het vertegenwoordigend orgaan te voorkomen.

Nederland kent formeel geen kiesdrempel. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement is de kiesdrempel gelijk aan de kiesdeler.

Anders dan bij deze verkiezingen kan een partij bij de Provinciale Statenverkiezingen zonder de kiesdeler te halen wél een restzetel behalen (via het systeem van de grootste gemiddelden). Dit verschil wordt, net zoals bij de gemeenteraadsverkiezingen, gerechtvaardigd door het feit dat bij deze verkiezingen een kleiner aantal zetels te verdelen is.

Voorkeurdrempel

Na de verdeling van zetels over de partijen, stelt het centraal stembureau vast welke kandidaten zijn gekozen. Zetels worden in eerste instantie toegekend aan kandidaten die met voldoende voorkeurstemmen zijn gekozen.

In dat geval moet de kandidaat wel de voorkeurdrempel hebben gehaald. De voorkeurdrempel voor de Provinciale Statenverkiezingen is 25% van de kiesdeler.

Voorbeeld

Bij de Provinciale Statenverkiezingen in 2007 werden in de provincie Noord-Holland 864.677 geldige stemmen uitgebracht. Er waren 55 zetels te verdelen. De kiesdeler was dus 864.677: 55 zetels = 15721,4.

Om met voorkeurstemmen in de Provinciale Staten van Noord-Holland te komen, moest een kandidaat 25% van 15721,4 stemmen behalen: een totaal van 3.931 stemmen.

Zie Kieswet art. P 7 en P 15.